Het is vroeg, erg vroeg. Ik slaap nog half en het is ijzig koud. Ik heb een lange weg te gaan. Het gaat vandaag tussen mij en de elementen. Een manier om te laten zien waar ik van gemaakt ben. Heel even leek het er op dat ik deze uitdaging alleen aan moest gaan, maar ik krijg toch steun uit onverwachte hoek. Een verrekte pees lijkt tot rust gekomen te zijn en hij waagt het er op. We zullen zien of hij het volhoudt.
Met minimale voorraden gaan we op pad. De kleding is zorgvuldig opgebouwd in twee laagjes. Genoeg om warm te blijven, niet te veel om er last van te hebben. Ik moet nog even wachten voor we weg kunnen en zie een laagje ijs op een plasje water liggen. ‘Grappig’, denk ik op dat moment nog, ‘het eerste ijs van het seizoen’. Little did I know. Dan kunnen we weg. Ik zet mijn stappen voorzichtig, niet alleen om op te warmen, maar ook om in het ritme te komen. Het vriest maar de zon schijnt. Een ijskoude wind ligt op de loer maar houdt zich voorlopig even gedeisd. Mijn voeten voelen koud aan, mijn benen hebben moeite om de volledige loopbeweging te maken. Pas bij de tweede kilometer gaat het wat soepeler.
Precies op het moment dat de eerste tekenen zich aandienen. Nu kunnen we er nog omheen dansen en uitwijken, maar het wordt steeds moeilijker. Weer twee kilometer later is het gedaan en is er geen ontkomen meer aan. We kunnen niet anders dan stoppen. Een grote laag ijs strekt zich uit over het pad dat voor ons loopt. Het zet ons voor een dilemma. Doorgaan en hopen dat het verderop beter is? Of teruggaan en een andere route zoeken? Met een tijdslimiet van drie uur en een verplichte 24 kilometer lijkt optie twee niet haalbaar. We weten niet waar we uitkomen en het kan elders net zo slecht zijn. We nemen de gok en lopen door. Alhoewel, lopen…
Glibberend en glijend leggen we de volgende twee kilometer af. Het lijkt niet beter te worden maar we hebben geen keuze. Het verkrampte lopen doet zeer aan mijn benen, met name mijn gevoelige rug en hamstrings, ingegeven door pijnlijke bilspieren. Aan beide kanten. En we tellen pas 7 kilometer. Opnieuw een dilemma. Doorlopen of alsnog afwijken van de route. We lopen door. Lotgenoten die ons tegemoet komen geven aan dat ‘het straks beter wordt’. Maar wat is straks? Voorbij de bocht? Over 100 meter? Of pas over een kilometer?
Bij de brug wijken we af. Aan de overkant moeten we verplicht nog even verder lopen om van het pad af te komen, maar als we op dat punt komen lijkt het ineens beter geworden. Is het een truc om ons verder op een dwaalspoor te brengen? Als we het punt voorbij zijn en niet meer terug kunnen, lopen we dan weer in de val? Besluiteloos blijven we staan. Na een halve minuut neem ik een besluit. We gaan door!
We kunnen drie kilometer goed doorlopen voordat we bij de volgende brug zijn, ons keerpunt. Daar wacht ons de volgende uitdaging. De felle zon verblindt me en ik zie niks meer. Op een pad waar af en toe nog verraderlijke gladde stukken zijn speel ik met mijn leven. Één verkeerde stap kan het einde betekenen. Maar we moeten door. De tijd begint te dringen.
Nog één keer moeten we besluiten hoe we het laatste stuk van onze route nemen. Dit keer wijken we wel af, wat we direct moeten bekopen met nog een kilometer gevaar voor eigen leven. Het laatste stuk wisselt harde ondergrond af met stukken ijs. Maar het is niet meer het ijs dat het uiterste van me vergt. De vermoeidheid, de honger, de kou en de kilometers eisen hun tol en dwingen me tot een laag tempo en het laatste restje energie uit mijn tenen te halen om thuis te komen. Een half uur later dan gepland, de langzaamste gemiddelde snelheid ooit, niet aan een stuk kunnen rennen maar uiteindelijk overwonnen.
24 kilometer over ijzige paden. Heerlijk gelopen!