We hebben deze week een, zoals dat heet, rustweek. Dat betekent dat we een schema hebben van 5km-10,5km en dan de lange duurloop van ook maar ‘slechts’ 10,5km. Gezien het korte rondje en het feit dat we morgen willen gaan duiken en daarna barbecue hebben komt het plan in me op om mijn rondje vandaag al te doen, lekker door de duinen van Meijendel gelijk na het paardrijden. Dan kan ik morgen lekker uitslapen en vanavond schaamteloos écht laat naar bed.
Zo gezegd zo gedaan. De dag begint niet helemaal zoals het hoort. Om te beginnen heb ik slecht geslapen en ben ik moe. En ik heb springles. Tenminste… Als ik rustig aan mijn boterham met pindakaas zit krijg ik een telefoontje en een appje. Waar ik blijf. Shit, wekker verkeerd gezet en ik ben een uur te laat. Maar niet getreurd, in plaats daarvan mag ik mee naar buiten. Een uur later. Het zonnetje schijnt en het is een heerlijke rit. Daarna even koffie drinken op het dakterras als ik mijn spullen aantrek. Nog een laatste blik op mijn telefoon zie ik een appje van Frank. De barbecue gaat niet door en het duiken ook niet. Kunnen we toch morgen gaan lopen. Hmmm, goed plan, gaan we niet doen. De gedachte aan uitslapen en een luie zondag wint het van de verleiding om nu lekker naar huis te rijden.
En dus gaan de oortjes in, zeg ik de meute gedag en ga op weg. En ik ga eigenlijk wel lekker. Mooi tempo erin, zonnetje met een fris briesje, ‘just the way I like it’! Mijn bil voelt wat stijf aan van de massage van gisteren, maar dat mag de pret niet drukken, dat loop ik er wel uit. Na anderhalve kilometer bereik ik het duingebied. Onderweg al toeterend word ik begroet door twee mannen in een auto, maar ik kan niet zien wie het zijn, dus ik hou het maar op sjans.
Eenmaal in de duinen is het toch wel warm, dus als ik op kilometer twee een waterpunt tegen kom maak ik daar dankbaar gebruik van. Vanaf dat punt gaat het bergafwaarts. Met mijn loopenergie dan, het pad gaat stijl omhoog. Een boterham met pindakaas voor een uur paardrijden en een banaan voor een uur hardlopen lijkt toch niet genoeg en mijn benen beginnen nu al als lood aan te voelen. Gelukkig heb ik nog een reepje koek bij me. Ik hou het tot kilometer vier vol, als het lood plots al zijn consistentie verliest en in gelatine verandert. Ik smoes mezelf naar een wandelmoment, onder het motto ‘even een foto maken van het uitzicht’, terwijl ik het veel te kleine reepje koek in één hap naar binnen schrok.
Na een minuut of vijf, duurt even, zo’n foto maken, kan ik weer op pad. Nu gaat mijn energie weer bergop, en het pad bergaf. We zijn op de helft en ik kom bij de boerderij. Daar slaat het noodlot toe. Ik neem een verkeerde afslag. In eerste instantie denk ik nog dat ik parallel aan het pad loop en geniet van het nieuw ontdekte stukje route. Maar dan begint het langzaam tot me door te dringen. Ik ben alleen, en ik zie alleen nog maar de weg die voor me ligt. Een eenzame lange weg van rode bakstenen.
De kilometers stapelen zich op, maar er komt geen eind aan de weg. Mijn voorraden zijn uitgeput. Geen eten, geen drinken, en ik voel mijn energie met rasse schreden mijn lichaam verlaten. De blaar op mijn linkervoet groeit met iedere stap. Mijn bil protesteert aan alle kanten dat hij hier niet op voorbereid was, en ook mijn kuit sputtert tegen deze marteling. Ik begin te hallucineren. Ik zie ijsjes voor mijn ogen dansen, een comfortabele bank langs de weg en de geur van pannenkoeken met spek en stroop dringt mijn neusgaten binnen. Het is allemaal niet echt. De dode kikker midden op het pad wel. Die heeft deze genadeloze brute woestenij niet overleefd.
Ik zie een visioen voor me, waarbij ik midden in een stap instort en naast deze kikker kom te liggen. Op dit pad met rode bakstenen. De GPS van mijn telefoon doet het niet, dus Frank kan niet zien waar ik ben. Mijn lot is verzegeld. Vanavond op het nieuws, ‘hardloopster komt niet terug van rondje Meijendel’. Er wordt een zoekactie op touw gezet, politiemannen met speurhonden, de buurtwacht en een traumahelikopter. Het heeft niet mogen baten. Pas drie maanden later komt een avonturier mijn aangevreten en rottende lijk tegen, slechts herkenbaar aan een paar hardloopschoenen en de houder voor mijn telefoon.
Dan komt mijn oerdrang om te overleven opzetten. Ik sta op en loop door. Al moet ik mijn pijnlijke been afknagen en achterlaten. Huppend op één been verder. Ik moét ergens uitkomen. Het pad moét ergens naar toe leiden. Het kan niet zo zijn dat dit een oneindig pad is, dat weiger ik te geloven. En dus blijf ik lopen, en lopen, en lopen. En dan zie ik het. Ik geloof het eerst niet, maar het is écht waar. Een teken van beschaving. Eerst een hek, dan een slagboom, een rotonde en uiteindelijk een informatiebord. Ik krijg nieuwe moed, die me gelijk weer in de schoenen zakt als blijkt dat ik op de grens van Wassenaar zit. En nog 5 kilometer terug naar Den Haag moet.
Het enige lichtpuntje is dat ik nu weer weet welke kant ik op moet. Tanden op elkaar en gaan dan maar. Opnieuw op dat pad met die rode bakstenen. 5 kilometer is te overzien. Ik vergis me. 5 kilometer rond het Kralingse Plas is te overzien. Vlak, met een waterpunt, veel mensen en in geval van nood een aantal restaurants. 5 kilometer in deze Hollandse Death Valley voelt als een Badwater marathon. Heuvel op, heuvel af. Geen mens in de buurt, in de brandende zon. Ik zie het pad dat we met de paarden rijden, en realiseer me hoe ver weg ik ben. Na uren ronddwalen kom ik eindelijk op een plek die ik herken. Maar weer niet waar ik verwacht had uit te komen. Het maakt niet uit, het einde is in zicht. Ik heb hier ook eindelijk weer dekking, en ik waarschuw Frank opdat hij zich geen zorgen maakt. En dan is het daar. Het einde van het pad met de rode bakstenen. Het gaat subtiel over in asfalt en ik mag eindelijk stoppen met hardlopen. Ik ben er. Ik heb het gehaald. Ik heb het overleefd. En ik ga de geschiedenis in als ‘The woman who lived!’
Nu hoef ik alleen nog maar anderhalve kilometer terug naar mijn auto te wandelen.
Geweldig verhaal!