Dinsdagavond is hardloopavond. Samen met de meisjes van de zaak. Er staat een 5 km rondje op mijn schema maar het groepje gaat een stoere 10 km doen. En ik zit op de bank. Geblesseerd.
Nog geen dag dat ik niet mag hardlopen en nu al gefrustreerd. En uiteraard valt uitgerekend vandaag de envelop met het startnummer van de halve van Amsterdam in de bus en krijg ik een mailtje van mijn schema dat ik vandaag aan mijn nieuwe fase begin, de wedstrijdsimulatie. Alsof ze willen zeggen, ‘Nah, nah, nah, nah, nah, je moet lekker lopen, en je kan lekker niet.’
In mijn hele trainingsperiode voor de marathon heb ik het weten te vermijden. Al dan verstandig of niet ben ik altijd door blijven lopen. Pijntje in mijn voet? Andere schoenen kopen en gewoon negeren. Verkouden? Net zo lang internet afstruinen tot ik ergens een opmerking vond dat het geen kwaad kon. Last van mijn rug? Mezelf wijs maken dat lopen de boel juist soepel zou houden, een houding vinden waarin ik minder last had en gewoon gaan. En zo heb ik geen enkele training gemist, behalve toen ik een week met vakantie was.
En zelfs nu heb ik alle wetten van de medische wereld getart door afgelopen zondag de Dam tot Dam te lopen. Maar naarmate mijn bil dikker en blauwer wordt, de beweging aan de linkerzijde van mijn lijf stijver en ik me alleen strompelend door de gangen van het bedrijf kan bewegen, kan ik nu toch echt niet meer ontkennen dat ik geblesseerd ben, en dat hardlopen geen optie is. Met daarbij opmerkend dat het jezelf van een paard laten lanceren dus consequenties heeft. En ook het pijntje in de rechterkuit is nog steeds aanwezig. Deze op onverklaarbare wijze voorzichtig ontstaan tijdens een training een paar dagen eerder en afgelopen zondag met een knal weer teruggekomen. Letterlijk en figuurlijk. Daar had ik overigens normaal gesproken waarschijnlijk mee doorgelopen, dus misschien is het maar goed ook dat ik nu écht niet kan.
Onderweg naar huis kijk ik jaloers naar al die hardlopende mensen. In plaats daarvan rij ik op mijn gemakje even langs de AH voor het avondeten en eenmaal thuis trek ik geen hardloopkleding aan maar schiet gelijk into something comfortable. Ondertussen kijk ik nog eens mistroostig in de spiegel naar de blauwe plekken op mijn lijf die nu eindelijk ook visueel aangeven dat er iets mis is, en vergelijk mijn rechter- met mijn linkerbil. Ja, die laatste is aanzienlijk dikker. Ik voel me net een halve dikbil koe, mijn broeken zitten aan die kant ook strak en ik hoop dat de extra kilo’s op de weegschaal slechts een teken van opgehoopt vocht zijn.
Na het eten dan maar op de bank in plaats van in de openlucht een portie zweten, maar echt genieten doe ik er niet van. Door de verdikking voelt de bank eerder als een blok beton dan een lekker knus plekje om in te nestelen. En voor de zoveelste keer check ik op internet of ik bewijs kan vinden wat er nu met mijn kuit aan de hand is. Want die bil slankt wel weer af, vroeg of laat, maar de onzekerheid of ik nu kramp heb gehad of dat het een scheurtje in de spier is, is verschrikkelijk. En de dokter had deze week gewoon geen tijd voor een afspraak.
En dus kan ik maar één ding doen, en dat is geduld hebben. Een weekje verplichte rust, niks doen, alles de kans geven om te herstellen en dan voorzichtig kijken hoe het gaat. Een weekje? Officieel zegt de dokter twee, maar ik zou Sas niet zijn als ik het niet in één probeer. Geduld. Dat kan ik alleen opbrengen om proberen die ene perfecte foto te maken. Niet als ik belemmerd word in de dingen die ik wil doen. Loes Luca riep het ooit in een reclame: ‘Ik wil het, ik wil het, ik wil het!’
Het gaat een hele, héle lange week worden…