En dan zit je zo maar in Valencia te lopen te rennen. De stad waar ik een paar van de beste jaren van mijn leven heb meegemaakt. 18,5 was ik toen ik daar ging studeren. 24 toen ik er weer afscheid nam om terug te emigreren naar Nederland. 5,5 prachtige jaren.
Valencia is hot. Valencia is booming. Op veel plekken komt deze mooie stad voorbij. Zelfs in de reclame van een niet nader te noemen mobiel telecombedrijf zie ik allerlei plaatjes van mijn tweede hometown voorbij komen. Het centrum van de stad, de mooie gebouwen langs de opgedroogde rivier met zijn enorme constructies, waterpartijen en groene park. Daar waar zowel de hele als de halve marathon start en finisht. Een halve die ik zeker zelf ook een keer ga lopen. Ze stonden zelfs op de Expo reclame te maken, en ik ken mensen die zich ook al ingeschreven hebben.
Als een goede minnares ben ik trots op Valencia dat het zo goed gaat en dat iedereen het er zo leuk vindt. Maar ergens ben ik ook stikjaloers. Valencia is namelijk van mij. Ik ken de stad van toen het nog een uit de kluiten gegroeid dorp was. Toen niemand haar kende en ze de helft kleiner was dan nu. Er was nog geen jachthaven, geen Cuidad de las Ciencias, geen boulevard, geen grote shopping centres en geen Ikea. Sterker nog, er was in die tijd nog niet eens een McDonalds. De droge rivierbedding was een vieze plek waar zwervers ’s nachts bivakkeerden, het strand was een drugswijk en in het oudste gedeelte van het centrum, daar durfde je niet eens overdag te lopen omdat de kans groot was dat je overhoop gestoken en beroofd werd door een paar zigeuners.
Ik weet nog als de dag van gisteren dat mijn ouders mij afzetten met mijn 3 koffers in het flatje dat ik toen huurde in het zuid oosten van de stad. Een half uur lopen van de Universiteit af, twintig minuten met de bus naar het centrum. De eigenaren woonden een deur verderop. Zij een oude roddeltante die me nauwlettend in de gaten hield, en nog meer de ‘mannen’ die aan mijn deur kwamen. Hij een goedlachse vent die het fantastisch vond en me steevast ‘Katia’ noemde omdat hij mijn naam niet kon uitspreken. En natuurlijk stappen. Na al snel de stad verkend te hebben, zowel overdag als ’s avonds, had ik mijn stamkroeg gevonden waar ik op donderdagnacht tot in de diep uurtjes de voetjes van de vloer gooide. Om de volgende dag totaal verrot in de bus op weg naar mijn ouders, 100 km verderop, het weekend door te brengen. De vier jaren daarna verruilde ik die stamkroeg voor een stamdiscotheek, werd onderdeel van de vriendengroep van het werkend personeel en heb iedere discotheek in de omgeving van binnen en van buiten gezien. De weekenden bracht ik al lang niet meer zo vaak door bij mijn ouders, maar in plaats daarvan in de stad. Zonder slaap, dat haalde ik door de week wel weer in als ik naar school moest. Van hardlopen was toen nog geen sprake, dansen en roken deed ik des te meer. Ook een manier om op gewicht te blijven. Als ik een gekke bui had ging ik met mijn beste vriend nog wel eens verdwalen in het centrum om de kilometers wandelend af te leggen, maar sportiever dan dat werd het niet.
Nu, 20 jaar later, rennen we vanuit ons logeeradres bij één van mijn oudste vrienden, op de vroege zondagochtend langs het strand richting de Stad van Kunst en Wetenschap. Een dikke 5 km heen en daarna ook weer terug. Om onder de inmiddels welbekende architectonische bogen en langs de waterpartijen te lopen. Lekker in het zonnetje, want hier is het wél 24 graden. Nu nog indirect vergezeld door een aantal recreatieve hardlopende Spanjaarden, volgend jaar wellicht tijdens een officiële halve marathon met vele nationaliteiten.
Valencia, Ciudad del Running noemen ze zichzelf. ‘Running’ met een sjiek woord, want ‘correr’ wat het feitelijke woord voor hardlopen in het Spaans eigenlijk is, heeft indirect ook nog een andere, veel minder sjieke, betekenis. En die leg ik alleen uit aan diegenen nadat die ook in ‘mijn’ stad gelopen hebben. Maar dan wil ik wel eerst bewijs zien. Nieuwsgierig? Show me the picture!